Er was eens een pad. De pad in dit verhaal is echter geen gewone pad. De waar het hier om gaat heet Jean-Jacques. Ik hoor jullie nu al denken : Jean-Jacques, die naam klinkt mij bekend in de oren? Inderdaad, hij is niet van de minsten. Het merendeel van jullie zullen hem kennen als Koning Jean-Jacques de tweede. In dit verhaal kom je te weten hoe zijn leven was, voor hij zijn laatste adem uitblies.
Alles liep goed destijds, in het koninkrijk van Jean-Jacques, de mensen waren gelukkig, er was eten en drank in overvloed en haat was er in geen enkel mensenhart aanwezig. De koning genoot van elk moment dat hij regeerde. Na een tijdje was hij niet meer tevreden met simpelweg gelukkig zijn, hij wou steeds maar meer en meer. Elke keer hij er de kans toe kreeg, verhoogde Jean-Jacques de belastingen en iedereen die hem een strobreed in de weg legde eindigde zonder pardon aan de galg. Het eens zo vredige land leefde onder een waar schrikbewind. De oude tovenaar die reeds jarenlang de trouwe gezel en rechterhand van de koning was, kon het niet meer aanzien. De dag nadat de koning een klein meisje liet ophangen, omdat ze een brood stal om haar buikje te vullen, vervloekte de oude tovenaar de koning. Hij sprak een vloek over hem uit waardoor Jean-Jacques veranderde in een pad. Hij was gedoemd om voor eeuwig en altijd te regeren over een klein plasje water, een paddenpoel.
Zo was hij dus hier beland, koning Jean-Jacques, heerser van libellen en waterjuffers, een despoot in een plas water. Al jaren zon de kleine amfibie op wraak, en die dag leek nu gekomen…
Aan de rand van de plas was een spierwitte, sierlijke eenhoorn opgedoken. « He daar, dief! » Riep de pad. «Dat is wel mijn water dat jij daar binnenslurpt! En dan nog wel zonder mijn toelating! » De eenhoorn keek verbaasd op. Het gebeurde niet vaak dat iemand hem zo aansprak. « Wat is het probleem, kleine slijmerige vriend? » Vroeg hij zachtaardig. » « Dat jij mijn koninkrijk aan het verzwelgen bent, natuurlijk! » Riep de pad geïrriteerd. « Het spijt me meneer pad, ik wist dat niet, schenk mij vergiffenis. » Antwoordde de eenhoorn vriendelijk. « Kan ik je ergens mee van dienst zijn om het goed te maken? »
De sluwe Jean-Jacques zag zijn kans. Poeslief zei hij tegen de eenhoorn: « Ach, eenhoorn, ik weet het allemaal niet meer. Ooit was ik de koning van een prachtig rijk, maar een oude boze tovenaar veranderde me in een pad en nu zit ik hier, gedoemd om hele dagen vliegjes te vangen, misschien kan je me wel helpen. » Op dat moment speelde het medeleven van de eenhoorn een grote rol. De eenhoorn, edel en nobel, kon het niet laten om de pad ter hulp te schieten. « Vertel, heer pad, hoe kan ik je van die afschuwelijke vloek afhelpen? » « Enkel door de tovenaar te doden kan de vloek verbroken worden. Ga, en loop zo snel je hoeven je kunnen brengen naar de grote stad, rijg die verschrikkelijke tovenaar aan je hoorn en bezorg me zijn zwaard als bewijs, enkel dan zal ik verlost zijn. »
De sluwe Jean-Jacques zag zijn kans. Poeslief zei hij tegen de eenhoorn: « Ach, eenhoorn, ik weet het allemaal niet meer. Ooit was ik de koning van een prachtig rijk, maar een oude boze tovenaar veranderde me in een pad en nu zit ik hier, gedoemd om hele dagen vliegjes te vangen, misschien kan je me wel helpen. » Op dat moment speelde het medeleven van de eenhoorn een grote rol. De eenhoorn, edel en nobel, kon het niet laten om de pad ter hulp te schieten. « Vertel, heer pad, hoe kan ik je van die afschuwelijke vloek afhelpen? » « Enkel door de tovenaar te doden kan de vloek verbroken worden. Ga, en loop zo snel je hoeven je kunnen brengen naar de grote stad, rijg die verschrikkelijke tovenaar aan je hoorn en bezorg me zijn zwaard als bewijs, enkel dan zal ik verlost zijn. »
Zo gezegt zo gedaan, de eenhoorn vertrok. Hij rende zo hard hij kon. Toen hij aankwam in de stad baadde deze in de zon. Iedereen, tot in de smalste straatjes, leek blij en de stad bruiste van geluk en leven. Bij één van de stadspoorten zag hij een oude bedelaar zitten. Voorzichtig sprak hij hem aan. De eenhoorn vroeg wie de vorst was die er nu heerste en of de bedelaar ooit gehoord had van de oude tovenaar. De bedelaar wist hem te vertellen dat het koninkrijk geregeerd werd door een goede vorst, een edelmoedig en eerlijk man. Van de oude tovenaar had hij echter nog nooit gehoord, enkel van de stokoude magiër die de koningen al generaties lang bijstond. De eenhoorn raakte zo stilaan in de war. Dit verhaal kwam niet overeen met wat de pad hem verteld had. De eenhoorn vertelde de oude man over zijn queeste. Deze moest bulderen van het lachen. Er vond een geweldige knal plaats, gevolgd door veel rook en enkele ogenblikken later, toen de rook opgetrokken was, stond er een statige, oude, grijze man voor de eenhoorn. De oude bedelaar bleek de tovenaar te zijn. Hij verzekerde de eenhoorn er van dat hij echt wel een goed man was en sloot een pact met hem. De eenhoorn zou samen met de tovenaar voor eens en altijd komaf maken met de duivelse koning. Met het zwaard en een nieuwe opdracht vertrok de eenhoorn opnieuw richting de paddenpoel.
Bij de poel vond de eenhoorn zoals verwacht de slijmerige pad terug. Deze was dolgelukkig bij het zien van het zwaard. De duivelsachtige twinkeling lichtte op in zijn ogen. Het was die glinstering in de ogen van de pad waardoor de eenhoorn besloot om toe te slaan. Hij reeg de pad aan zijn hoorn. Het kleine, met haat vergiftigde, hart van de koudbloed werd doorboord. De tiran die de pad was, zou nooit nog iemand voor de gek houden. De eenhoorn keerde terug om verslag uit te brengen bij de tovenaar. Deze veranderde de eenhoorn, als dank, in een prachtige prinses, ze trouwde met de koning en leefden nog lang en gelukkig.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten